Gele Rietvink
Lonchura flaviprymna
Er worden geen ondersoorten erkend.
De gele rietvink is nooit een veel voorkomende soort geweest in avicultuur. Door het strenge exportbeleid van Australië is het alweer vele decennia geleden dat deze soort voor het laatst werd geïmporteerd. Toch zijn er nog altijd een paar kwekers die ze met succes weten te behouden. Een goed contact met de kwekers is van groot belang om steeds nieuwe onverwante koppelingen te kunnen blijven maken. Qua kweek en gedrag lijkt deze soort erg op de bruinborstrietvink. Deze kan zowel in een broedkooi als in een volière gekweekt worden en zowel koppelsgewijs als in kolonie. Deze soort kan bij allerlei andere prachtvinken samen in de volière, maar moet gescheiden gehouden worden van andere Lonchura-soorten vanwege het risico op bastaardering. In het verleden is deze soort regelmatig gekruisd met de bruinborstrietvink. Bij de selectie dient gekozen te worden voor de lichter gekleurde varianten op zowel borst, buik als op de kop. De borstkleur mag niet duidelijk afsteken van de buikkleur maar moet geleidelijk overgaan van iets donkerder op de borst naar steeds lichter op de buik. Het rugdek moet egaal kastanjebruin zijn. Er moet ook gelet worden op de zwarte onderstaartdekveren. Deze moeten strak afgetekend zijn.
Ringmaat: 2,7
In de natuur komt deze soort voor in Noord Australië. Deze leeft vaak in dezelfde kolonie als de bruinborstrietvinken(en dan ondersoort assimilis).
Benaming in verschillende talen
Nederland: gele rietvink
Engels: Yellow-rumped Mannikin
Duits: Gelbbrustnonne
Frans: Capucin a croupion jaune
Spaans: Capuchino culiamarillo
Italaans: Cappuccino testa grigia
Kweker S. Flapper
© S. Flapper
© S. Flapper
© S. Flapper
© S. Flapper
© S. Flapper